Terug van evacuatie
Tussen april en juni 1945 kwamen de meeste mensen weer terug van hun evacuatie. De locaties waar ze waren ondergebracht in de voorgaande maanden strekten zich uit van de achterhoek tot in Groningen en Friesland. De eerste personen die terug mochten waren diegenen die wat konden betekenen voor de wederopbouw van het dorp. Het ruimen van oorlogsmateriaal en eventueel lichamen van gesneuvelden.
Veel huizen waren zodanig vernietigd dat ze niet meer bewoonbaar waren. Wat wel bewoonbaar was werd vaak door meerdere gezinnen gedeeld.
Hieronder een deel van een verhaal van een toen 11 jarig meisje.
Terugkeer naar huis in Leuth.
Wij gaan naar huis, met zijn allen op een platte wagen met wat er nog van kleren en eten over was. Met een baby van vijf maanden en een geitenbok die het kind en iedereen uit de slaap hield. Dat was een gemeen ding hij stootte ons elke keer ondersteboven. Als we hem ergens moesten vastzetten aan een paal om hem te laten grazen lag je zo ondersteboven op de grond.
Bij thuiskomst, ons huis stond er nog, was het een grote bende. Onze kokosmatten lagen, dat zagen we later pas, bij een ander in huis. Mijn moeder had toen we weggingen nog snijbonen, zuurkool en andijvie in potten in de kelder staan ook weckflessen met kersen en breekboontjes enz enz. Maar de soldaten, of iemand anders hadden de wekflessen opengetrokken en over de inmaakpotten met zuurkool, snijbonen en andijvie gegooid dus was alles bedorven.
Familie Rietberg Huuskes - Familie Domhof - Familie Huishof Haverkamp - Familie Schróer - Café Familie Beerten Mulder - Familie Schimmel. Allemaal bedankt voor jullie gastvrijheid, liefde en alles.
Diny Langens Derksen
Het leven was zwaar. Huizen vernield, etensvoorraden weg of bedorven, het vee dood of weggevoerd naar elders, eigenlijk tekort aan alles. De krant de Gelderlander verwoorde het in een artikel op 24 okt. 1946 zo:
Dan keert met terug naar Leuth dat men als een frontdorp achterliet maar waarvan men toch nog verwachtte iets van waarde terug te vinden. Die illusie werd velen bij terugkomst ontnomen. Wat het oorlogsgeweld nog had gespaard was door roof en inundatie verloren gegaan.
De bouwvallen van huizen boden geen enkele bescherming meer tegen de elementen. In en om de huizen een chaos van vernielde inboedels en bedorven levensmiddelen. En zo vond men zijn woonplaats terug. Maar zoals overal in de geteisterde gebieden gingen ook de bewoners van Leuth niet bij de pakken neerzitten. Taai en verbeten zette iedereen zich weer op zijn post aan de arbeid met het vaste voornemen in de kortst mogelijke tijd het dorp weer bewoonbaar te maken. Niet alleen maar het zelfs schoner en welvarender dan voorheen te doen herrijzen uit zijn puin en ruïnes.
Het Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers (1944) was al overheidsinstantie verantwoordelijk voor de “geldelijke en maatschappelijke hulpverlening” aan oorlogsgetroffenen. In 1945 kwam daar de Afdeling Hulpverlening Oorlogsslachtoffers en Evacuatiezaken bij die zich richtte op hulp bij evacuatie en terugkeer van evacués en daarnaast de Hulp Afdeling Rode Kruis (HARK). De hulp va de HARK bestond ook uit inzamelingen van allerlei goederen zoals meubelen, schoenen, kleding e.d. In de volksmond werd de afkorting HARK ook vertaald als Hulp Aan Rijke Kennissen. Men had, al of niet terechte, twijfels over de eerlijkheid bij het verdelen van de ingezamelde goederen.
Hieronder een beschreven hulpvraag in het boek “De gemeente Ubbergen in de frontlinie”.
“Breng ledikanten en matrassen, breng tafels en stoelen, breng kachels en keukengerief, breng dekens en kleren en ondergoed, kortom, breng alles wat ge missen en desnoods niet missen kunt, want de mensen in Leuth verkeren in grote ellende en zijn op Uw hulp aangewezen”.